Wat hebben we gejuicht bij het doelpunt van Kieft, wat was de ontlading groot. Maar hoe zaten we ervoor, totdat dat doelpunt viel? Hadden we er het volste vertrouwen in dat we die Ieren wel even zouden oprollen? Geleidelijk toch niet meer zo zeker? Toch?
Misschien moet ik een ander voorbeeld ophalen. Wedstrijden van Oranje waarvan er zo velen zijn. Ons elftal domineert, heeft het meeste balbezit, combineert, maar komt niet verschrikkelijk dicht bij de goal. En als er een kansje komt, wil die bal er maar niet in. Moet ik werkelijk namen noemen?
Laat ik toch nog maar even bij Ierland 1988 blijven, want daar blijft de dubbelhartigheid het meest zichtbaar. De bal wil er maar niet in, maar onze jongens blijven voetballen en zolang de pot niet afgelopen is, kan hij er toch nog in gaan - toch? Dus ook al zit je met het zweet in de handen, ook al begint de frustratie allengs zich meester van je te maken, je grijpt je krampachtig vast aan de hoop, aan de droom. Daar heb je al die tijd voor meegeleefd, daarvoor kijk je naar deze wedstrijd. Het is dus nog te vroeg om te gaan balen, om te gaan vloeken, om te gaan huilen. Daarom juich je zo krankzinnig hard als Kieft die bal er zo miraculeus inkopt en daarom ontgaat het je dat Van Basten buitenspel staat.
Wat een opluchting. Goed weggekomen en het bouwen aan luchtkastelen gaat onverdroten, ja zelfs met vergrote energie voort. En zo worden de fantasieën alleen maar grotesker en moet de val alleen maar dieper worden. Want die wedstrijd dat hij er ECHT niet in wil, komt onvermijdelijk.
Waarom kunnen we niet zeggen: we hebben gezwijnd en de volgende wedstrijd met een gelatener gemoed aankijken?